Laatst las ik Jeremia 16, in mijn persoonlijke project ‘Kaft-tot-Kaft-Versie HSV’. Jeremia is geen vrolijk boek, en hoofdstuk 16 is in eerste instantie geen uitzondering. Jeremia krijgt de opdracht om in zijn leven de boosheid van God uit te werken. Hij mocht niet trouwen en kinderen krijgen in het land, niet mee rouwen of feestvieren. Dit alles omdat God klaar was met Israël. Israël was ontrouw, ging andere goden achterna en het is he-le-maal over. Niets meer aan te doen.
Wat mij trof was in vers 7 de stelling: “Niemand zal voor hen die rouwen brood breken om hen te troosten, niemand zal hun als troost een beker aanreiken, zelfs al rouwen ze om hun vader of moeder. ” Wat mij trof was dat voor zover ik me kan herinneren dit de eerste plaats in de bijbel is waar wordt gesproken over het breken van brood. In Exodus 12 en Deuteronomium 16 lees je over de instelling van het paasfeest (Pesach). Maar daar wordt alleen gesproken over het eten van ongezuurde broden. Later is daar blijkbaar het ritueel van het breken van brood bijgekomen.
Bij het breken van het brood denk ik in eerste instantie aan het laatste avondmaal, waarin Jezus het brood breekt met zijn vrienden. Koppelend aan Jeremia 16 is het opvallend, dat men het brood blijkbaar brak met rouwenden, die een dierbare hebben verloren. Maar Jezus leefde nog en hij koppelde het brood expliciet aan zijn eigen lichaam, dat hij over gaf. Ook lees ik in Exodus en Deuteronomium niets over het drinken van wijn. Maar volgens deze tekst in Jeremia is dit blijkbaar wel gekoppeld aan het rouwen. Nu is Pesach wel een herdenkingsfeest, waarin men terugdenkt aan verdrukking en de bevrijding viert. Maar dat werd Jeremia nu expliciet verboden, want God was niet meer van plan medelijden met Israël te hebben. Hij zou hen geen genade bewijzen. Over en uit. Zou je denken.
Maar, heel opmerkelijk, er is een ‘totdat’. Er zal een tijd komen dat men niet meer terugdenkt aan de bevrijding uit Egypte, maar aan een bevrijding uit de ballingschap! En dan verklaart God iets bijzonders: Hij gaat vissers oproepen om zijn volk terug op te vissen, en jagers om zijn volk terug bij een te jagen. En wie riep Jezus als zijn eerste leerlingen? Lees Mat. 4:19 maar: Simon en Andreas, een paar vissers. En daar wilde hij ‘vissers van mensen’ van maken!
Bij het breken van het brood denk ik ook aan de eerste wonderbare spijziging. En die vond volgens Johannes niet voor niets plaats vlak voor Pesach/Pascha. Typisch, daar vind je dus ook die koppeling. Toen die maaltijd voor bij was, ‘vulden ze twaalf manden met wat overgebleven was van de vijf gerstebroden die men had gegeten.’ Die twaalf manden kun je weer betrekken op de 12 stammen van Israël. En ik neem aan dat die manden vol waren. Dus niet maar zomaar een paar mensen uit alle stammen worden bij elkaar verzameld, maar ik verwacht dat heel Israël weer terug verzameld wordt. Tekenend daarbij is ook de reden die Jezus daarbij opgeeft: “…zodat er niets verloren gaat.”.
Dus het lijkt in Jeremia (en bij andere profeten) behoorlijk uitzichtloos. En dat is ook de bedoeling! Want we hebben behoorlijk op onze falie nodig, als ik het vrijmoedig even op onszelf als niet-Joden betrek (want het gaat hier primair over het joodse volk). Menselijk gezien is het ook over en uit. Maar bij God is er dan nog steeds een ‘totdat’. Uiteindelijk zorgt Hij tòch weer voor vissers en jagers, aangestuurd door een Timmerman. En verzamelt Hij iedereen weer bij elkaar.